'Wat moet ik met zo’n sensor, er gebeurt toch niks mee!', is een uitspraak die wij soms horen van burgerwetenschappers. De resultaten van sensormetingen komen niet altijd terecht in het beleid van een gemeente of provincie. Hierdoor kan een burger ontmoedigd raken: zijn zorg lijkt niet gehoord en zijn metingen lijken voor niets.

Citizen science in het Nederlands luchtkwaliteitsbeleid

In zijn scriptie over citizen science in het Nederlands luchtkwaliteitsbeleid onderzocht Jurre Honkoop op welke wijze burgerwetenschappers het beleid proberen te beïnvloeden. Jurre heeft recentelijk de master Governance en Management in de Publieke Sector aan de Erasmus Universiteit Rotterdam afgerond.

‘Sensordata gebruikt men vaak niet in beleid omdat de kwaliteit niet goed genoeg zou zijn,’ legt Jurre uit. ‘Of die ene maatregel die de burgers graag zien doorgevoerd, hangt complex samen met andere sectoren of domeinen.  Daardoor doet de overheid er lang over om een besluit te nemen.  Burgers gaan op zoek naar andere manieren om politieke impact te maken als hun metingen op zichzelf niet voldoende opleveren. Dat blijkt uit mijn onderzoek’.

Zodra de wetenschappelijke waarde van sensordata tekortschiet, zoeken burgers naar een passende vorm van samenwerken met de overheid.  Ze mobiliseren anderen om meer politieke druk te kunnen uitoefenen. Of zij investeren in hun eigen kennis over het onderwerp, bijvoorbeeld luchtkwaliteit, zodat zij een meer gelijkwaardige gesprekspartner voor de overheid vormen.

Samenwerking citizen science-deelnemers en overheden

’De mate en vorm van samenwerking tussen citizen science-deelnemers en overheden bepaalt in grote mate de politieke impact van een citizen science-project,’ licht Jurre toe.  'Als burgerwetenschappers en overheden nauw samenwerken is er een grotere kans dat data gebruikt worden bij het maken van beleid. De overheid heeft de kwaliteit van data en het proces van dataverzameling al kunnen controleren. Aan de andere kant kan een nauwe samenwerking burgerwetenschappers beperken in hun gebruik van data. De meewerkende overheid zal niet willen dat data gebruikt worden voor activisme dat beleid van de overheid in een negatief daglicht stelt.' Soms kan een minder nauwe samenwerking met overheden dus beter passen bij doelen van deelnemers. Dit kan het geval zijn als het project tot doel heeft snel politieke druk van een brede groep burgers te organiseren.  

Voor overheden kan samenwerking met burgerwetenschappers dienen als “pilot” voor meer open, participatieve vormen van beleid maken. ‘Door een klein groepje enthousiaste burgers te betrekken bij het beleidsproces, kan een overheid testen of en hoe zij effectief kunnen bijdragen aan beleid, legt Jurre uit. ‘Burgers die kennis hebben opgedaan door citizen science nemen plaats aan tafel en laten hun kennis en ervaring zien. Als de overheid de samenwerking als prettig ervaart, kunnen burgers op termijn vaker meedenken over oplossingen voor hun problemen.’ Gebrek aan directe beleidsverandering door data verzameld met een citizen science project is dus geen reden tot ontmoediging.

Op de langere termijn kan citizen science kansen creëren voor meer directe invloed van burgers op het politieke proces. Dit kan door groeiend vertrouwen van de overheid in burgerwetenschap als instrument of in het nut van burgerparticipatie in brede zin.

Voor citizen science-deelnemers loont het om betrokken te zijn bij discussies die breder zijn dan alleen hun directe zorgen. Jurre vertelt: ‘Een bijdrage aan een breed milieudebat kan de positie van deelnemers bij een debat over verkeer in een bepaalde straat versterken. Door actief en constructief mee te denken met dergelijke maatschappelijke discussies verdienen deelnemers een plek aan tafel bij overheden. Zo doen ze kennis, ervaring en netwerk op. Dit kan van pas komen bij het bereiken van hun specifieke doelen.’ Kortom, citizen science vormt op deze manier een hulpmiddel voor kennisvergaring. Het is een aanleiding tot contact met beleidsmakers, niet zozeer een methode om de waarheid boven tafel te krijgen.

Jurre benadrukt dat er voor burgers en de overheid veel te winnen is door het gebruik van citizen science. ‘Citizen science biedt burgers de gelegenheid om via een signalerende en prioriterende rol hun leefomgeving te verbeteren,’ zegt hij. ‘Het biedt overheden de kans problemen van hun kiezer op te lossen. Ze kunnen op een georganiseerde manier in gesprek gaan over het staande beleid.’

Voor beide partijen benoemt Jurre op basis van zijn scriptie voorwaarden om de wisselwerking tussen burger en overheid succesvol te laten verlopen. ‘Voor de burger is het noodzakelijk begrip te kweken voor de “politieke realiteit”. Ze moeten zich realiseren dat participatie door de tijd heen waardevoller wordt,’ vertelt hij. ’Denk aan een groei van kennis, netwerk en vertrouwen tussen partijen. De overheid moet op haar beurt oog hebben voor de intrinsieke politieke waarde van zorgen en wensen van de burger. Ook als data die de zorgen ondersteunen “slechts” sensordata van burgers betreffen.’

Alleen als beide partijen deze nieuwe rollen op zich nemen, kunnen de zorgen van citizen scientists landen in beleid. De discussie moet niet verzanden in geruzie over juridische houdbaarheid van data en complexiteit van oplossingen. Niet “harde kennis” per se, de objectief gemeten data, maar constructieve participatie moet gelijk staan aan macht.